maandag 18 maart 2024

Gezinsverpakking van de Chabotten: vijf ballen

Hoe één weekje Nijmegen, Amsterdam, Den Haag je beleving kan veranderen…ik fietste naar Apeldoorn, voor de markt en de boekhandel en dacht almaar: wat is het rústig, zou er iets gebeurd zijn? Ik nam een oude gewoonte weer op: in de Boekenweek een boek kopen en meteen het Boekenweekgeschenk lezen. Al geeft het niet meer de mogelijkheid om er gratis een dag mee te treinen.
Vreselijk eigenlijk om weer te zien hoe recensies in zowel Trouw als NRC zo’n oppervlakkige verhaal houden over Gezinsverpakking van De Chabotten. Bij recensies over de Biënnale in Venetië was me dat al eerder opgevallen: geen enkele poging of inspanning om iets dieper te kijken, alleen een vluchtige waarneming.
Beide recensies noemen het boekje vooral een feestje voor de Chabotten zelf, er wordt wat badinerend gedaan over stijlfiguren die er gehanteerd worden…ja, het gaat ook over vergankelijkheid, weet NRC nog wel te melden. De bijdragen van de familieleden worden beoordeeld op de eigen merites, zonder te kijken of er wellicht toch sprake is van een zorgvuldig gecomponeerd geheel.
Ik zie dat die er is en neem niet aan dat ik dan aan invuloefening doe. De NRC geeft het boekje twee ballen, ik geef het vijf.
Het boek begint met ‘Mamastippen’,  geschreven door Yolanda Chabot en daar eindigt het boekje ook mee, en ze komen in totaal zeven keer voor, ze verbinden ook alle andere stemmen van de familie Chabot. Wat zijn dat: ‘Mamastippen komen geleidelijk, wanneer je ouder wordt. (…)Als je ouder wordt, verandert alles. Niets blijft’. De toon en het thema zijn gezet. 
Dan komt hond Bril aan het woord, geschreven door Splinter Chabot. Die voelt dat haar vermogens aan het afnemen zijn en liefdevol vertelt ze over de geuren van leden van het gezin. ‘Maar zodra een van ons dood gaat, zijn we niet meer compleet. (…) Dat is waarom ik mijn best doe om zo lang mogelijk te blijven. Waarom ik mijn stok zo lang mogelijk vasthou. 
In Mamastippen-2 vertelt Yolanda over hoe ze Bart heeft leren kennen en dat ze in het zwart uiteindelijk trouwde. Hoe kort het stukje ook is, opnieuw de beweging van: willen vasthouden, maar ook al weet hebben van verlies: Ze fantaseert dat, wanneer ze aan de lijn gaat doen, ze haar trouwjurk op het Boekenbal kan dragen. ‘En ik denk erachteraan: Toen droeg ik er hoge naaldhakken bij waarop ik kon rennen. Nu heb ik een soort ski-schoenen nodig om een beetje te kunnen lopen.’
Dan komt Bart Chabot aan het woord en hij vertelt over een spookachtig huis in Frankrijk waar het gezin ooit op vakantie was. Het had een grotten-gangenstelsel van binnen en waterspuwers met kwaadaardige gezichten bij de haard.  Splinter is er een middag alleen en hoort boven hem stommelen en Bart, weer in Nederland , maakt hetzelfde mee en beseft dat wat er in de vakantiewoning huisde, hem heeft weten te vinden. 
Het verhaal is als het ware de andere kant van wat later aan bod komt: het ideale vakantieverblijf van de familie Chabot, een blokhut in Zweden aan een meer, waar ze nu nog steeds elk jaar komen, een soort van onschuldig paradijs op aarde. Het verhaal raakt de tegenkant van alle dingen aan: zoals Bart Chabot zelf, zich heeft moeten ontworstelen aan een gewelddadige vader en Yolanda Chabot gaandeweg in het boekje tegelijkertijd de spil is van het gezin, maar ook de meest zwaarmoedige is, met ‘Binnenkamerbuien’. 
In Mamastippen-3 vertelt Yolanda over de geboorte van de oudste Sebastiaan en dat hij direct ook een boekenkastje cadeau krijgt van zijn vader bij zijn babybedje en alle andere jongens zullen dat ook krijgen. In elke bijdrage van Yolanda blijkt de gestage opvoeding van de kinderen om taal te geven aan ervaring: ze moeten al jong na een broertjes-ruzie in een opstel of een brief schrijven wat ze eraan beleeft hebben en wat hun eigen aandeel is. Zélf besluiten beide ouders om kleurrijke anekdotes toe te voegen aan schoolbeoordelingen van hun kinderen, waarop ze nooit een reactie hebben gekregen. En ook blijkt de eigenwijsheid van de familie: in plaats van zelf redenen te schrijven voor absentiebriefjes voor school, mogen de jongens dat zelf doen: er liggen al lege witte velletjes met al de handtekening eronder daarvoor klaar in een la.
Dan komt de bijdrage van Sebastiaan die ‘Hier, ergens’ heet. Magisch-realistisch, of surrealistisch, droomachtig? Heden, verleden en toekomst lopen door elkaar. Bart Chabot lijkt ietwat verward en haalt de namen van zijn zonen door elkaar, hond Bril is allang dood, maar hij lijkt dat niet te weten, Sebastiaan zit met zijn vader op een terras, dat gebeurde vroeger vaak: samen op zoek naar een column,  en ze horen de conversatie aan van twee dames waarvan de ene Hanny heet,  maar op het einde blijkt moeder Yolanda het graf van haar te hebben bezocht. Bart schrijft geen columns meer, alleen nog gedichten en komt op een mooie dichtregel: ‘Ik keek naar de zee, die licht sliep, en zag de ademhaling van de dood.’

…En zo zou ik het hele boekje langs kunnen gaan. Elke bijdrage is een facet dat ertoe doet. In totaal 28.000 woorden, zoals Bart Chabot dat zonder dat zelf door te hebben, herhaalt: dat  mag het boekenweekgeschenk hebben, binnen die woorden moet het gebeuren. En voor mij gebeurt het en is het niet een ‘saaie lieve chaos’ zoals Trouw kopt, refererend aan de bijdrage van Maurits Chabot, die ‘lieve chaos’ heet. Of zoals NRC meldt: ‘ Een particuliere sfeer als van een Sinterklaasgedicht (…) en waarvoor ze zelf toch het dankbaarste publiek zijn.’
Het lijkt mij de fout die ook bij de boeken van Connie Palmen wordt gemaakt: omdat het aan de oppervlakte gaat over het leven van de schrijver zelf, zoals bijvoorbeeld in I.M. wordt over het hoofd gezien, dat de vorm slechts het voertuig is voor de inhoud. 
‘Gezinsverpakking’ raakt aan alle grote thema’s van het leven met sterfelijkheid als de as waaromheen alles draait. Maar het gaat ook over de omgang met elkaar: afstand én nabijheid; elkaar werkelijk zien én elkaar met rust kunnen laten als onmisbare bouwstenen van echt contact. Warmte en humor als cement. Ja, het gaat óók over uiteindelijk een gelukkig gezin en het is een cliché dat alleen ongeluk echte literatuur zou kunnen voortbrengen, blijkt nu.
Hond Bril gaat dood, op het einde. Er is al een gat in het gezin geslagen. Yolanda denkt dat zij de volgende zal zijn. Zij dácht dat het uitlaten van de hond uiteindelijk een bijkomende taak voor haar zou worden. Maar zo is het niet gegaan en nu gaat wandelen haar niet makkelijk meer af. Haar mannen lopen nog steeds het rondje, dat ze met hond Bril wandelden. De laatste zinnen in het boekje zijn: ‘ De doodenkele keer dat Bril en ik samen de deur uit gingen, sjokten we als twee oude dames door het bospark. En nu, als de mannen samen op pad gaan, zijn we samen thuis.
De omslagtekeningen zijn van Marlene Dumas. Een mooie cadeauverpakking van deze Gezinsverpakking.

vrijdag 15 maart 2024

Heel Drukke Doe-Week


 Terug in mijn boshuisje na een drukke, héél drukke doe-week rondom mijn stadshuis. In telegramstijl, voor mijn eigen geheugenarchief: constateren dat er nog steeds een klein aantal mussen in mijn bamboe conclaaf houden en met ‘de regelmatige logé’ in overleg over het reilen en zeilen in tuin en huis. 25-jarig jubileum van de boekenclub gevierd in de Theaterkerk in Bemmel. De kerk omgebouwd tot cultureel hart van het dorp; slechte muziekinstallatie, maar wel gezellig publiek, alle leeftijden, allerlei soorten, maar wel helemaal wit, merkte B. op. Dat werd de volgende dag gecompenseerd in de stad, waar ik keek naar het afdansen van cursisten Salsa, aldaar. 

Voor het eerst gewandeld in Amsterdam in alleen maar de regen. Op en af door steegjes, over bruggetjes en langs de kanalen. Wat een wonderstad, toch ook, dacht ik: al die geveltjes, alles aanéén gebouwd in het water in een versimpeld spinnenweb van Herengracht-Prinsengracht-Keizersgracht; het blijft mijn favoriete stad, alleen is New York nu helemaal bovenaan de lijst beland en schuift Venetië nu dus op naar de derde plaats.

Naar de tentoonstelling van Frans Hals in het Rijksmuseum. Pas de volgende dag in een boekhandel in Nijmegen door de waarneming van Benjamin Moser in The Upside Down World, over de Hollandse schilders, viel er een soort van kwartje: Frans Hals is zijn leven lang straatarm geweest. Zijn affiniteit lag bij gewone mensen, ook geestelijk gehandicapt, zoals een eigen kind van hem. Hij was tegelijk een meester in de groepsportretten, maar wist deze stuk voor stuk in hun interactie een plek te geven in de bubbel waarin zij zich bevonden. De bijna messen-gooiende man op een jachttafereel was mij al opgevallen. In de portrettering van rijke stellen wist hij door hun houding waarin hij ze vastlegde, iets van hun karakter en onderlinge verhouding te vertellen. Zoals zelfverzekerdheid door de hand in de zij te leggen.
Daarna naar de tentoonstelling Painting as a Last Resort in het Van Goghmuseum van de Canadees Matthew Wong, die zichzelf als een geestverwant zag van Vincent. Ook hij heeft een einde aan zijn leven gemaakt. Ik zag zijn Chinese wortels in het afbeelden van één mens temidden van overweldigende natuur.


Ik voelde zijn eenzaamheid temidden van al zijn schildersexperimenten omtrent kleur, patronen, het opbrengen van de verf… Ik vond het prachtig.

Mijn fiets kreeg een  jaarlijkse onderhoudsbeurt, vroeg in de ochtend afgeleverd, daarna door naar Den Haag en de volgende dag wandelde ik door de ‘Geologenstrook’ om deze weer op te halen. Volop lente, volop in de zon op de ligbank waar ik jarenlang windstil in mijn blootje lag. Dat kan nu niet meer door alle tuinveranderingen en ‘een jongenman’, zoals  de woningbouwvereniging hem gemarkeerd heeft, in de  buurt. Helemaal op het einde van de dag besloot ik toch nog naar Hoenderloo te fietsen

woensdag 6 maart 2024

Natuurbeleving vroeger en nu


 Het is heerlijk om s’ochtends wakker te worden van het licht dat door de halfgeopende gordijnen schijnt. Geen grijze bewolking die de wereld donker houdt, maar licht, licht, licht, waardoor ik meteen uit bed spring. Het bos nog nevelig met een roze ondertoon… en dan komt de zon op, terwijl de vogeltjes onomkeerbaar de lente aankondigen. Dit is de reden waarom ik hier zo graag woon: die stilte, ruimte, die levende natuur om mij heen.


Gisteren kwam ik in een oude herinnering terecht. Vroeger kwam er elk jaar,  de bloemen-en plantencatalogus van Bakker, dan kon je dingen bestellen voor in de tuin. Maar dat wist ik toen niet, ik ervaarde alleen die diepe verwondering van bloemen zien, die ik nog nooit in het echt gezien had. Bestaat dat in het echt?, die vormen en kleuren en die eindeloze verscheidenheid? Waarschijnlijk stelde ik die vraag helemaal niet zo, en was het vergelijkbaar met boeken met plaatjes waar elven en kabouters in voorkwamen, rood met witte paddenstoelen als hun huisjes, elvenbankjes om te zitten, eikeldopjes als hoedjes, enzovoort. 
Ik weet niet of en hoeveel Moeder bestelde uit die catalogus. Ik herinner mij geen bloeiende rozenstruiken in de tuin, die waren er wel bij Oma, die het voorste deel van haar achtertuin vol grote rozenstruiken kweekte. Die zware en weeïge geur…Moeder heeft in de nieuwe achtertuin wel een soort van paradijsje willen maken. Wij woonden in een nieuwbouwwijk en mijn ouders besloten het huis ernaast ook te kopen. Dus twee achtertuinen, van elkaar gescheiden door een breed stenen pad in de diepte, die naar de kelders leidde, moest één tuin worden. Er kwam een tuinarchitect aan te pas. De hele tuin werd opgehoogd, er kwam een pergola over de breedte van de twee huizen, aan de ene kant kwam een grote vijverbak waar grote goudvissen en goudwindes in zwommen, aan de andere kant in laag water, naast de grote planten- en bloemenbak, die nu een overkapping vormde boven de twee kelders, zwommen kleine waterschildpadjes…er was borrelend water en een watervalletje en een fontein. Onder in de tuin kwamen er schommels, een pad met ongelijke klimpaaltjes, boomstronken als het ware, en er was een ‘hol’; als een soort van iglo, een overdekte zandbak, waar zij zich voorstelde dat haar kinderen daar weg konden dromen. Op het zitterras boven visualiseerde ze een grote bloeiende blauwe regen.
Een paradijsje dus, maar de praktijk was anders. De blauwe regen groeide zó langzaam dat ik die nooit heb zien bloeien, het ‘Hol’ werd een kattenbak voor de poezen uit de buurt, de waterschildpadjes overleefden, misschien de eerste winter al niet…
Waarschijnlijk dacht Moeder aan een tuin in de tropen, of aan de tuin in de bergen, waar haar familie in Surabaya een huis had. Die herinnering kwam terug: dat ik ook met haar in die bloemen- en plantencatalogus bladerde en zij vol heimwee sprak over dat huis in de bergen. Zou deze catalogus ook in de koloniale tijd in Indonesië hebben gecirculeerd, konden mensen dan bollen bestellen die over de zee dan ook bij hen arriveerden? Was Engkong, mijn grootvader, zo bemiddeld dat hij ook bloemen en planten kon bestellen? Wél dus, wat er in Surabaya zelf te koop was. 
Zelf haalde ze in het voorjaar ook karrevrachten bloemen en plantjes naar huis. Er waren nog geen tuincentra, zoals nu, waar iedereen nu een uitje van maakt, met drink-en eetgelegenheid en een speeltuintje voor de kinderen. Er was één tuincentrum, waar ook de tuinarchitect woonde, iets buiten de stad. 
Mijn voorkeur voor bloemenpatronen moet wel uit deze kindertijd stammen. Ik weet nog dat ik het minder intrigerend vond, toen de getekende catalogus veranderde in een foto-catalogus. Eerder ging ik ook met regelmaat naar tuincentra en in mijn pubertijd dwaalde ik graag in de grote kas van de bloemist bij ons in de buurt. Zoals nu in Burgers Bush: het was er ook in de winter heerlijk warm. 
Tegenwoordig doe ik dat niet meer: alles vol vroegbloeiende voorjaarsplanten zetten om de lente dichterbij te halen en in de herfst chrysanten, want nu weet ik hoeveel gif en kaswarmte ervoor nodig is, om dit zo op te kweken, buiten de seizoenen om. Héél milieuonvriendelijk…Je koopt als het ware onnatuurlijke natuurbeleving. Daarom geniet ik nu extra van wat er nú te zien is. De primula’s kocht ik vorig jaar, als kleine groene stekjes. Deze hebben de winter dus overleefd, die anderen die al vol bloemen waren, niet. En de narcisjes hebben zichzelf vermeerderd, uit één bloempotje. 


dinsdag 5 maart 2024

Florian Krewer


Altijd enerverend wanneer beeldtaal rechtstreeks tot je spreekt en je bij de lurven grijpt. Dat gebeurde mij vanochtend bij lezing van een artikel in Kunstforum, over Florian Krewer, geboren in Duitsland in 1986. Ik lees het op de iPad, dus dan scroll je naar beneden. Dus ik zag eerst één afbeelding, de jongen met de krokodillen, en dan langzamerhand de andere. Onderwijl lezend dat hij zich niet in een hokje wil laten plaatsen, en ja, er verschijnen dieren in zijn schilderijen, en soms weet hij wel wat zijn persoonlijke associatie ermee is, maar hij wil het vermijden dat ze metaforen worden. Liefst wil hij niet gaan interpreteren waarom en hoe. Eigenlijk vind ik wat ik dan lees niet meer zo van belang, dat wérk komt binnen. De kleuren. De speelsheid, gemengd met…geweld? Of is het eerder: intensiteit, die ook vertelt over de afgronden in het leven? Weet ik veel…


Wel leuk om te lezen dat hij sinds 2020 in New York woont en dan zie ik, op zoek naar meer afbeeldingen, dat motief ook terug. Hij woont in de Bronx, dat bevalt hem goed, al is hij zich wel bewust dat er in de culturen aldaar ook machismo is en hij is alert of en hoe hij zijn vrouwelijke kanten kan tonen. Maar hij gedijt het beste in een omgeving waar niet alles zomaar vanzelfsprekend is.


Ik had de associatie al gelegd met het werk van Maria Lassnig; ook zij gebruikte vaak felle en zoete kleuren, de personen refereren aan de kunstenaar zelf, bij haar een vrouw, bij hem een man, ze worden soms wat stripfiguurachtig, ze verwijzen naar een binnenwereld waar veel gebeurd…en ja, grappig, de interviewer vraagt voorts of hij zelf ook een connectie ziet.
Ik hoop dat ik zijn werk ooit in het echt kan bekijken, zijn naam heb ik nu in ieder geval toegevoegd aan dit blog; mijn geheugenarchief.


zondag 3 maart 2024

Boshuisjes ervaring


 Gedenkwaardig: weer voor het eerst buiten in de zon gelezen, het bos zingt van de lente en s’avonds een schitterende sterrenhemel. De avond ervoor voor het eerst de 2,5 km van de bus terug naar boshuisje in het donker. Ik vond het een beetje spannend hoe ik dat zou ervaren, voelt dat dan toch als een beetje eng? Zo was het niet. Het fietspad gaf een soort van licht lint en het is niet aardedonker: de silhouetten van de zwarte bomen blijven zich aftekenen tegen de lucht.
Fijn om dat nu te weten. Tot nu toe was ik voor het echte donker weer thuis, maar nu ga ik daar wat minder rekening mee houden.
Ik had een zaklantaarn mee, maar die heb ik niet gebruikt, zo wennen je ogen aan het donker. Ook geen dierengeluiden om mij heen, daar was ik het meeste op gespitst, want ik verwacht geen enge mannen achter struiken, midden in het bos.
 Als ik s’avonds buiten sta hoor ik nog weleens blaffen in de verte, dat schijnen herten te zijn. En het huilen van wolven, neem ik aan, zijn ook weleens een traktatie. Er moeten véél everzwijnen rondscharrelen, dat zie ik aan de vele verse omgewoelde aarde en na sneeuwval blijf ik de sporen van een vos zien, vlak langs mijn huisje. En elke dag blijf ik in conversatie met het Bosmuisje. Ik dacht even dat ik de toegang naar binnen voorgoed gebarricadeerd had door gaas van een oud muskietennet te spannen onder de luchtroosters, maar dat heeft niet gewerkt. Het Bosmuisje zoú natuurlijk gewoon onder mijn huisje kunnen wonen, dan zou het nú eventueel niet het bos meer in kunnen…Het blijft speculatie.
Verder vind ik het verwonderlijk hoe weinig mensen er gebruik maken van hun ‘recreatie-object’, zo heet dat in het vak-jargon, geloof ik. Ik zie hier nauwelijks mensen. Pas geleden klopte een buurvrouw van even verder, op de ruiten, met een halve zak vol warme kibbeling en saus; ze had over. Ik hoefde ineens niet meer warm te koken.

zaterdag 2 maart 2024

dinsdag 27 februari 2024

$1 Biljoen weggeven, jongen in het graan, 21 olifanten op de Brooklyn Bridge

Als de zon schijnt zoals nu, na drie dagen zware bewolking, dan is het alsof het voorjaar al is doorgebroken. Dat lijkt het sowieso, telkens hier in het bos: enkele zonnestralen en het gezang van vogeltjes vibreert tot in de verte. Ja! En gelukkig zijn er ook berichten waar je alleen maar vrolijk van kunt worden en die je een vertrouwen geven in de levenskracht van mensen. Zoals dit: Aan het Albert Einstein college of Medicine in de Bronx in New York kunnen voortaan studenten vrij een opleiding volgen. Dankzij de gift van  $1 billlion van een gepensioneerde professor aldaar, Dr Ruth L. Guttesman, wier man een fortuin maakte op Wallstreet. Het Bronx-college is één van de armsten van het land. Als alle rijken der aarde hetzelfde zouden doen, dan zou de wereld weldra een paradijs kunnen zijn.

Dit is ook zo’n bewijs van de hoop en inventiviteit die er zit in mensen: zaad gesmokkeld in een aansteker door een Palestijn die gevangen zit, voor zijn vrouw voor wie de biologische klok tikte. En dat hier dan een stralend kind uit kan voortkomen, prachtig in beeld gebracht door Sakir Khader die het leven op de Westbank vóór 7 Oktober laat zien, winnaar van de Zilveren Camera.

En dit vind ik ook zo’n kick-verhaal. De bouw van de Brooklyn Bridge ging niet zonder slag of stoot. De initiatiefnemer, de architect Roebling, ging plotsklaps dood, zijn zoon nam het project over en werkte ook daadwerkelijk mee en stierf aan de Caissonziekte. Voor de fundamenten werden er diep onder water een soort van luchtdichte compartimenten gebouwd. Men wist toen nog niet dat je door het verschil in luchtdruk dood kon gaan. Er stierven 20-100 mensen die onder water werkten. Zijn vrouw nam het geheel over en heeft ook daadwerkelijk de brug afgemaakt gezien en geopend. Toen deed zich het probleem voor, dat mensen niet konden geloven dat de brug het zou houden en niet zou instorten. Er moesten 21 olifanten over de brug gaan, en de olifant was indertijd nog een machtig, exotisch en monsterlijk dier, eer het volk kon geloven dat de brug veilig was.
Op de een of andere manier, voel je al die krachtsinspanning, al die dynamiek, als je over de brug loopt en sowieso overal, als je in New York bent. Dat waren mijn laatste gedachten terwijl ik bij Pebble Beach zat, aan de voet van de brug, op mijn laatste dag. En al die kleine vreugde die je dan ook voor je neus ziet: twee jongens aan het kletsen, hun stepje even geparkeerd aan de waterkant. Ik dacht dat ik er graag naar terug zou willen komen en NY behoudt tot op de dag van vandaag die aantrekkingskracht.